Het gevoel tijdens het lopen
In 2000 was ik aan het experimenteren met alternatieve labyrint patronen van zeven gangen, zowel door tekenen op papier of lopen op het strand, als door analyse van het ‘ritme’ van het patroon. Ik definieerde dat ritme als de voor een labyrint karakteristieke verandering van je hemelsbrede afstand tot het centrum terwijl je het labyrint aan het lopen bent.
De achtergrond gedachte was: Je loopt het labyrintpad, slingerend door zeven gangen, maar tegelijkertijd is er ook een verlangen naar het centrum waarnaar je op weg bent en wat je steeds kunt zien. Hoe ver je hemelsbreed van het centrum bent, verandert met de gang waar je op dat moment in loopt. Soms ben je dichtbij en denk je dat je er bijna bent, maar dan voert het pad je er weer vandaan. Hoe voelt dat?
Het ritme van de meander
Eigenlijk was de conclusie uit de praktijk dat alternatieve patronen niet zo lekker liepen, of saaier waren dan het patroon / ritme van het klassieke labyrint. Door analyse van dat ritme werd mij duidelijk hoe bijzonder het klassieke labyrint eigenlijk in elkaar zit.
Voor die analyse ontwierp ik een grafische representatie van dat ritme, vergelijkbaar met het notenschrift in de muziek.
De gangen van het labyrint worden radiaal van buiten naar binnen genummerd, zoals hierboven aangegeven. Je loopt de gangen van het labyrint in de volgorde 3-2-1-4-7-6-5-8.
Je kan dat nog makkelijker zien als je het labyrint ‘als een waaier dichtklapt’ met het centrum als de spil. De figuur die dan ontstaat is een variant van het in Griekenland bekende Meander motief, met twee meanders achter elkaar.
Een krachtige symmetrie
Het ritme kan worden afgebeeld in een XY-diagram. Op de verticale as staat het nummer van de gang, dat omgekeerd evenredig is met de hemelsbrede afstand tot het centrum (nr. 8). Hoe hoger, hoe dichterbij.
Op de horizontale as staan de momenten dat je naar een volgende gang draait. De negen rode blokjes in het diagram beelden de hierboven aangegeven volgorde (0-)3-2-1-4-7-6-5-8 uit.
Door de rode lijn (die de blokjes verbindt) te vergelijken met de groene lijn (die geleidelijk naar het centrum beweegt), zie je hoezeer het ritme van het klassieke labyrint vol symmetrie zit: Je kan dit ritme zelf-duaal noemen, dat wil zeggen, dat het ritme naar binnen hetzelfde is als het ritme naar buiten. Maar ook het halve ritme heeft die eigenschap al. Als je bij gang 4 omdraait, ervaar je ook al die symmetrie: het ritme is dus z.g. dubbel zelf-duaal. De blauwe ribben, haaks op de groene lijn, maken dat visueel duidelijk.
Wiegende opschudding van je werkelijkheid
Naar mijn idee is dit regelmatige, maar niet triviale ritme, een van de redenen waarom dit type labyrint al zoveel tientallen eeuwen gebruikt wordt. Het is een prettig soort ‘wiegende’ beweging die afwisseling zonder ontregeling biedt en daarmee aan een gevoel van fysieke veiligheid bijdraagt, terwijl je perceptie van de werkelijkheid intussen wel wordt opgeschud.
In mijn onderzoek van destijds heb ik ook het kerkelijk geïnspireerde Chartres labyrint geanalyseerd. Ook dat labyrint is dubbel zelf-duaal, maar met een totaal andere opzet en intentie. De geïnteresseerde kan mijn presentatie “How the Cadence characterizes a Labyrinth” over diverse labyrint ritmes op de 2001 bijeenkomst in Atlanta van The Labyrinth Society via deze link als pdf downloaden.