De afbeelding links is de bekende Normale of Gauss curve, die met de hoogte van de curve boven het IQ-getal op de horizontale as aangeeft hoeveel mensen verhoudingsgewijs zo’n IQ waarde zullen hebben.
Het licht gekleurde deel betreft de groep van 2% met een zeer hoog IQ, die met hoogbegaafdheid wordt geassocieerd.
Deze (gebruikelijke) weergave wekt de indruk dat deze mensen erg op elkaar lijken: ze hebben immers een vergelijkbaar hoog IQ. Maar het is de projectie van een enorme diversiteit op een 1-dimensionale meetlat.
De afbeelding hiernaast illustreert hoezeer die 2% groep met een zeer hoog IQ juist een relatief grote diversiteit kent: het zijn de stippen in het witte gedeelte voorbij de buitenste cirkelboog. Ze hebben een grote afstand tot het centrum gemeen (het gemiddelde, bijvoorbeeld IQ=100), maar verder weinig, omdat je op zo heel veel manieren extra intelligent kan zijn. Veel meer manieren dan via deze twee dimensies kan worden afgebeeld, zie het verhaal hieronder over punten en spaties.
Het zijn juist de mensen die relatief dicht bij het centrum zitten, die een hoge kans hebben om iemand te treffen die op een vergelijkbare manier intelligent is.
“….dus ik ben niet hoogbegaafd.”
In haar artikel Self-Knowledge, Self-Esteem and the Gifted Adult (1999) beschrijft Stephanie Tolan dat het voor een volwassen hoogbegaafde moeilijk is zichzelf als hoogbegaafd te herkennen omdat de diversiteit van de populatie zo groot is. Dat leidt tot de volgende fatale redenatie:
“Zij is duidelijk hoogbegaafd vanwege die en die eigenschappen. Ik heb die eigenschappen niet zo sterk, dus ben ik niet hoogbegaafd.”
Hieronder een toelichting.
Punten en spaties
Xi-ers kunnen onderling zeer sterk verschillen in de specifieke terreinen waarop ze excelleren. Op alle terreinen excelleren is namelijk ook binnen deze populatie uitzonderlijk. Stel dat we al die specifieke terreinen zouden benoemen: bijvoorbeeld fotografisch geheugen, flitsend rekenvermogen, heldere verbeeldingskracht, enorme leesvaardigheid, meerdimensionale patroonherkenning, taalvaardigheid in vreemde talen, enzovoort. We bepalen voor ieder Xi-er een persoonlijk patroon, waarbij een punt staat voor ‘heeft een bepaalde eigenschap wel’, een spatie voor ‘heeft een bepaalde eigenschap niet’.
Omdat het aantal specifieke terreinen zo groot is, zullen de individuele patronen in zeer veel opzichten van elkaar afwijken.
‘Zij is het wel….”
Nu is ieder mens geneigd zijn/haar eigen eigenschappen als vanzelfsprekend te beschouwen: “ik kan dat en dat nu eenmaal, ik heb er niets voor hoeven doen”. Dus de eigen ‘punten’ worden gebagatelliseerd. De waarneming van andermans ‘punten’, waar je zelf de spaties hebt, valt wel sterk op. Zeker als het terreinen betreft die jij of je omgeving belangrijk vindt.
Let wel, de vergelijking vindt niet plaats ten opzichte van het gemiddelde, maar ten opzichte van mensen die op dat terrein een ongewone vaardigheid bezitten. En dat leidt tot de eerdergenoemde fatale conclusie: zij is wel hoogbegaafd, en ik ben het niet.
“….en ik ben gewoon raar.”
Misschien zijn Xi-ers wel extra attent op hun ‘spaties’ omdat ze zo gewend zijn dat allerlei taken, waar hun omgeving moeite mee heeft, bij hen vanzelf gaan, en omdat ze zulke hoge eisen aan zichzelf stellen.
Maar het leidt onnodig tot een laag zelfbeeld.
In combinatie met het bekende gevoel anders te zijn, leidt het tot conclusies als: ik ben niet hoogbegaafd, ik ben gewoon raar.
Kan jij de waarde van jouw eigen punten zien?